De verschillende fasen van een klinische proef
Pas na de talloze etappes van de preklinische ontwikkeling kan de stap gezet worden naar de eerste therapeutische proeven op de mens. In dat geval heeft men het over klinische ontwikkeling.
Klinische proeven (of therapeutische proeven) vormen een verplichte en systematische etappe in de ontwikkeling van een geneesmiddel.
Zij kijken naar de effecten van een behandeling bij de mens, bepalen de werkzaamheid ervan alsook de eventuele ongewenste effecten.
Elke klinische proef verloopt in 4 fasen:
Fase I
Tijdens fase 1 worden de proeven doorgaans uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers (mensen die niet ziek zijn). Deze proeven vinden plaats in gespecialiseerde centra, die van de gezondheidsinstanties hiervoor een erkenning gekregen hebben.
Deze studies hebben een tweevoudig doel:
-
Ten eerste zeker zijn dat de resultaten betreffende de toxiciteit die tijdens de preklinische ontwikkeling opgetekend werden, vergelijkbaar zijn met wat bij de mens waargenomen wordt. Zo kan men bepalen wat van het geneesmiddel in ontwikkeling de maximale dosis is, die door de mens verdragen wordt.
-
Ten tweede wordt, via studies van de farmacokinetiek, gemeten wat met het geneesmiddel in het organisme gebeurt afhankelijk van de toedieningswijze (absorptie, diffusie, metabolisme en excretie).
Fase II:
De proeven tijdens fase II zijn bedoeld om de optimale posologie (dosering) van het product te bepalen gemeten naar efficiëntie en tolerantie bij een beperkte en homogene patiëntenpopulatie (enkele honderden).
Soms worden ook de medicamenteuze interacties alsook de farmacokinetiek in deze fase bestudeerd.
Fase III
De proeven vinden op een veel grotere schaal plaats, op vele duizenden patiënten die representatief zijn voor de patiëntenpopulatie waarvoor de behandeling bestemd is.
Het betreft vergelijkende proeven waarbij het geneesmiddel in ontwikkeling vergeleken wordt met een werkzame behandeling die al op de markt is, of in sommige gevallen, met een placebo, dit is een behandeling zonder farmacologische werking.
Deze vergelijking vindt doorgaans dubbelblind en gerandomiseerd plaats, dit wil zeggen dat de behandelingen op willekeurige basis toegewezen worden zonder dat de patiënt of de verantwoordelijke arts weten in welke behandelingsgroep zij zitten.
Deze proeven moeten het therapeutisch belang van het geneesmiddel aantonen en de voordeel/risico-verhouding evalueren.
Na afloop van fase III kunnen de resultaten voorgelegd worden aan de Europese Gezondheidsinstanties (EMEA), die dan de vergunning moeten afleveren om het geneesmiddel op de markt te brengen.
Fase IV
De Fase IV-proeven worden uitgevoerd nadat het geneesmiddel op de markt gekomen is, vaak op een zeer groot aantal patiënten (tot vele duizenden personen).
Zij zorgen voor een beter inzicht in het geneesmiddel onder werkelijke gebruiksomstandigheden en dienen ook om de tolerantie ervan op grote schaal te beoordelen.
Farmacovigilentie dient ook om erg zeldzame ongewenste effecten op te sporen, die tijdens de andere fases van de proeven niet aan het licht gekomen zijn.